In schoonheid sterven

Betovering ligt wit
in de wijdopen ogen
tot diep in zijn stronk
de kou, de eeuwigheid
die lonkt, gescheurde bast
maar verte reikt tot huilensmooi
de wil geweken uit de takken 
laatste last en uitgaanstooi
wijkt mee, gekromde sneeuwen slakken
zwijgend vallen, stuk voor stuk
in glinstergrond van strooikristallen
als gekraak het kernhout splijt
breekt met gejuich de hemel open
goddelijke zon verschijnt.

Misschien was hij ook zonder de kou gestorven, of anders volgend jaar. Maar dan niet in een kraakheldere lucht met wonderwitte sneeuw op zijn takken, met zicht op de verste verten en omringd door een kristallen schittering die alles doet vergeten. Slechts het moment, de schoonheid. Ongemerkt glipt het leven uit zijn stramme houten lijf, de aandacht al volledig bij het paradijs.

Home button