In de avondgaarde

In de avondgaarde, waar de nevels waren
om 't hoog geboomt, wij dwalen en 't gerucht
der najaarsblaren, die gestadig vallen,
lijkt van onszelve wel de intiemste zucht,
Ons stemmen klinken doof en dof in de avond.
Wij voelen diep in 't hart dat alles is gedaan
en niets meer blijft van al ons schone dromen
en moede gaan we als met een last belaan.
Wij spreken niet. In alle de avondlanen,
de sterke geur van 't droge gras benauwt,
terwijl een vreemde bleekheid nu om alles
een broze stilte strak gespannen houdt.
Dees avond roert ons als een droge bloeme
die men in een oud boek vergeten vindt,
herinnering aan langvervlogen dagen,
met flauwe geur en bleek-vergane tint.

Home button