Dieren nemen in de beeldende kunst een soms opvallende, maar over de hele breedte gezien bescheiden plaats in: ergens na de portretten, bustes, landschappen en stillevens. Daarna komt het paard waarschijnlijk op de eerste plaats, het dier dat de mens op zijn waardigst en heldhaftigst laat zien: als ruiter, koning, generaal, strijder en revolverheld in het algemeen. Het dier dat als enige edel wordt genoemd en geen poten maar benen heeft. Alleen heel vroeger, veel vroeger dus, werden paarden als wilde dieren afgebeeld, bijvoorbeeld in prehistorische rotstekeningen in grotten en - een stuk later alweer - in Assyrische reliëfs. Maar vanaf de Grieken en Romeinen figureert hij vooral als moedig rijdier van heldhaftige types. Pas gedurende de laatste eeuw, na ook nog een tijdje als het trouwe trekpaard te hebben gediend, mag hij soms gewoon zichzelf zijn. Zoals het peerd van ome Loeks, dat na een lang leven als kinderversje in de vijftiger jaren eindelijk ook letterlijk werd uitgebeeld. Dat ziet er heel anders uit dan het paard waarop Willem de Veroveraar voor zijn kasteel in Falaise zit (foto 1). Maar beide zijn nog behoorlijk realistisch vormgegeven. Dat is al een stuk minder het geval bij de beroemde paarden van Werkman, die ik onlangs in het Groninger Museum 'in het echt' zag (foto 2). En bij de overzichtstentoonstelling van Jan Cremer in Zwolle vond ik een voorstelling van de kop van een paard - pardon: het hoofd van een paard - die paardenliefhebbers misschien helemaal niet meer op prijs kunnen stellen: een wilde, felgekleurde voorstelling (foto 3) die niets meer te maken heeft met de helfhaftige dan wel idyllische poses waarin de edele dieren altijd werden afgebeeld.
- « Vorige weblog Onzichtbaar seizoen (31 oktober 2016)
- Volgende weblog » Mos, mos en mos (28 november 2016)