Amerikaans herfstgeweld

Gretig, groot, snel, fel gekleurd, uitbundig en overheersend: zo kennen we Amerika. En de Amerikaanse eik voldoet volledig aan dat beeld. Hij kiemt snel, groeit hard, wordt hoog, heeft grote bladeren en flitsende herfstkleuren. Ook in Nederland, waar hij sinds 1825 groeit en sindsdien de inlandse eik successvol naar de kroon steekt. Vooral in de herfst als zijn melêe van grote groene, gele, oranje, rode en bruine bladeren meteen in het oog springt. De gewone eik - de zomereik - is de bescheiden volhouder die nog in blad staat als de rest allang is kaalgewaaid.

De Amerikaanse eik (Quercus rubra) werd in het begin van de negentiende eeuw als sierboom en voor bosaanplant naar Nederland gehaald. Hij groeit snel en het hout is van behoorlijke kwaliteit, maar wel minder dan dat van de inlandse zomereik (Quercus robur). Voldoet ook op dat punt dus aan het clichébeeld. Hij heeft zich inmiddels over Drenthe, de Veluwe en alle andere zandgebieden in Nederland verspreid en krijgt plaatselijk zelfs het karakter van een plaag: een fraaie plaag - toegegeven - die echter geen enkele ondergroei van andere planten duldt. Cultuur-pessimisten zouden er zomaar een aanzet tot een amerikaanse culturele overheersing in kunnen zien, de McDonalds van het bos. 

Zover is het echter nog lang niet: de Amerikaanse eik ligt behoorlijk achter op de Amerikaanse vogelkers die niet zonder reden 'bospest' wordt genoemd, terwijl die die hier nota bene 'pas' sinds ca. 1920 is. En de gewone zomereik is sterk. De bladeren mogen dan kleiner en minder opvallend zijn en de groei wat minder explosief, hij is een gestage volhouder die volop meedoet, wat heet: die nog steeds veel talrijker is dan zijn amerikaanse bijna-naamgenoot.

Mooi, die robuuste, historiedragende zomereiken, altijd en overal aanwezig zonder opdringerig te zijn. En mooi, die Amerikaanse eiken voor het ongegeneerde vlammen in de herfst.